M a r i e
Ik verliet de bus en liet de chauffeur aan de eindhalte over. Mijn schoudertas bupste tegen mijn met denim overtrokken billen alsof ik over de dijk voortgestuwd moest worden. Halverwege passeerde ik een klein dijkhuis, het laatste woonhuis. Ik hou van zulke feitelijke aantekeningen in mijn hoofd. De haag van ligusters, die kalm naar de maan groeide, hield het woonverleden levendig gescheiden van recente ontwikkelingen.
De bebouwing ging abrupt over in industrieterrein, bereikbaar over een strook bobbelig asfalt, gevolg van zware vrachtwagenbanden. Het zwarte dek dook, net als de diepe voortuin, te betreden door een rood stalen hek, naar beneden en leidde nergens heen.
Buiten de tuin was groen uitsluitend onkruid tussen een inconsequent trottoir. Graspollen, zuring en paardenbloemen. Tot aan draaideuren van panden, gebouwen zijn minder vaak lelijk. Esthetisch ruziënde gevels, aluminium en plastic wedijveren om een eerste plaats, met grote letters bestrooit. Omgorde excentrische bedrijvigheid, aan de voet van afgemeten parkeerplaatsen met eenzame bordjes ‘alleen bezoekers’, om, onder luifels van halve cirkels door, een kale receptie te bereiken.
Mijn, weliswaar tijdelijk, werk maakte dat ik iedere dag het dijkhuis passeerde. Vaak zag ik een vrouw zitten. Met wit haar dat afstak tegen een geruit kussentje aan de rugleuning voor het raam. Het huis, mansarde kap, twee ramen boven en twee hogere beneden paste niet in mijn smaakpallet. Geen venster was alleen. Elk kozijn was opgebouwd uit twee smalle met daarboven zes kleine glasplaatjes, waarvan de sponningen in licht bladderende staat door gebroken wit bijeen werden gehouden. Teveel details. Geef mij maar een strakke doos met rolluiken.
Mijn werk was saai. Korte telefooncontacten, klachten. Communicatie per stopwatch. Niet mijn antwoord, maar de verbruikte tijd zorgde voor kwaliteit. De klant kon bij aanhoudende ontevredenheid opnieuw bellen, dat betekende weer een turfje erbij.
Ik was goed. Het interesseerde me niets wat de andere kant van de glasvezelkabel dacht of voelde. De permanente glimlach op mijn gezicht om een positief effect op de stem te sorteren had ik na één week afgeschaft. Klanten weten echt wel dat ze voor niets bellen en ik haalde mijn bonus met gemak.
In anonimiteit gedij ik. Doen en laten wat je wil. Geen social talk om een ander bestaansrecht te geven. Ik besloot vanavond weer met één van mijn accounts met flutnaam het web af te struinen.
Ze moest ver in de tachtig zijn als ik haar wankele, onzekere scharrelen door de tuin goed interpreteerde. De voortuin was zeker tien meter diep, alleen nog in gebruik om de post aan de dijk te halen. Ik ben niet iemand die van zo’n afstand groet. Te ordinair en te amicaal ineen.
In mijn proefperiode had ik van haar klimroos genoten. In de straat waar ik opgroeide stond precies dezelfde variant. Rood en geel in elk bloemblaadje, fijn geurend. Enkele rozen bewierookten de post in de bus. Op een woensdag zag ze mij eraan ruiken en stak haar hand op. Blauw geaderd vermoedde ik onder het omhoog stoten van mijn hand. De maandag er na snoof ik met mijn handen op mijn rug om haar ongevraagd te tonen dat ik niets plukte. Ze was toen vast in de keuken want ik zag haar niet zitten op haar vaste plaats tussen de vergeelde vitrage en een sanseveria die, geflankeerd door een vetplant en een stinkende geranium, een hap uit haar gezicht nam. Ik weet zeker dat de planten zo geschoven stonden dat ze er achter vandaan kon kijken.
Hier geen stereo van potten met symmetrische planten of ballen zoals in de nieuwbouw aan de overkant van de snelweg met afgeschermd uitzicht met uitstoot.
Na een werkdag in september, waarin ik mijn portie standaardhumor en afkaptechnieken weer in de hoofdtelefoon had gekieperd, trof ik haar met een shawl om bij het toegangshek. Het liefst wilde ik doorlopen, ik heb niet voor niets geen vrienden, maar ze had me op deze winderige dag opgewacht en viel met de deur in huis.
‘Ik wil vragen of je iets voor me wil doen’, zei ze, met die mengeling van beleefd en dwingend die ouderen kenmerkt, terwijl ze zich en passant voorstelde als Marie van Hasselt.
Zo begon, na het ophalen van dat ene belangrijke postpakketje, de aflevering van een reeks kleinere en grotere boodschappen die ze nodig had. Haar dankbaarheid was gemeend. Als ik het opvouwbare zwaar bebloemde boodschappentasje aanreikte legde ze haar hand op mijn onderarm en gaf er een klopje op. Een gebaar dat mij ontroerde, wat me verbaasde.
Begin november was ik semi-tijdelijk geworden, een gegeven dat ik in mengvorm tegemoet trad omdat ik niet tot het meubilair wilde gaan behoren. Hechten vraagt veel energie van me. Aan de andere kant kostte het werk me weinig energie en had ik in de avonden fut genoeg om op diverse schermen nog allerlei activiteiten te ontplooien.
Op een vrijdag hing volgens afspraak het plastic tasje in alle vroegte aan het hek te wapperen. Er zat rijp op. Daar had de nacht voor gezorgd. Marie hing het tasje met haar laatste krachten in de avond aan het hek omdat ze ’s morgens beweging voor beweging moest afwikkelen voordat ze zich als zoiets als aangekleed kon beschouwen. Langzaamaan was ik van haar dagritme op de hoogte geraakt. Je komt van mensen veel te regelmatig meer te weten dan je lief is. Het sluipt je oren binnen via korte zinnetjes, ongevraagd, als losse aantekeningen die je niet eens makkelijk weg kunt gooien. Afkappen kan niet volledig zonder te luisteren. Het is als een aanstaande smash van een tegenstander. Je hebt hem te kennen om hem vervolgens te elimineren.
Meestal had ik op deze dag meer voor haar te doen want het weekeind moest overbrugd worden. Terwijl ik met mijn ene hand een ander nummer op mijn iPod opzocht draaide mijn andere de tas los en frommelde de koude prop in mijn zwarte jaszak. Onderin wist ik het briefje met krullend handschrift. Als ze een goede dag had zat Marie misschien nu al aan de eikenhouten keukentafel thee te drinken.
Die namiddag benutte ik de trekbel en een minuut of drie later reikte ik Marie haar bestelling aan. In zekere zin was zij mijn bijdrage aan de samenleving. Sinds ze mij nodig had voelde ik me nuttiger. Zo had ik dat voor mezelf benoemd. Het is een universele behoefte die ook ik te danken heb aan verre voorouders. Ik vond het een wat kleffe verklaring maar liet het zo. Door Marie herinnerde ik me ook weer de vingerveeg over mijn wang als ik meteen deed wat mijn moeder me vroeg. Anders kon het soms een keiharde aai worden.
Vanwege de kou hield Marie de deur op een kier terwijl ze me gepast geld gaf.
Om de bus van zes uur te halen was ik meteen van achter mijn bureau in mijn jas geschoten en had het toiletblok, tegen mijn gewoonte in, rechts laten liggen. Nu moest ik, na de halve liter zuiver bronwater en de kartonnen bekers koffie, plassen. Aarzelend gaf Marie toestemming om binnen te komen. Het toilet was in de gang naast de keuken. Ik opende de mosterdgele deur en zag een zware zwarte bril op een witte rand rusten. De watertoevoer had een bruine curve in de leeftijd van het porselein getrokken. Aan de muur hing een gedicht. De kartonnen onderkant van het papier krulde door de vochtige buitenmuur op.
hoog rond
hoog eng
hoog kijken
je ogen dichtknijpen, een hand pakken
als je weer een schokje hoger wordt gedraaid
schommelen in de hoogste stand
straks met poffertjes omhoog kijken
beide voeten geruststellend in het zand
Mijn handen waste ik onder een veel te laag kraantje waardoor ik vinger voor vinger moest afspoelen. Aan de klos met ketting loste ik spoelwater. De porseleinen greep was net zo koud als de rest van de WC.
‘Aardig gedicht’, zei ik in de deuropening van de woonkamer tegen Marie in haar stoel.
‘Mijn kleindochter’, antwoordde ze. ‘Er hoort een foto van een reuzenrad bij. Op de jaarkermis zat ik daar als kind graag in. Dan kon ik de wereld inkijken, voorbij mijn straat en het schoolplein.’
De woordenvloed verraste me. Zoveel informatie had ze me nog niet in één keer verstrekt.
‘Plezier van voor mijn tijd’, zei ik, de kloof niet breder makend door fun te gebruiken. Buiten liepen twee parttime collega’s voorbij. Met hen zou ik dit keer gelukkig niet in de bus zitten.
‘Wil je misschien thee of heb je geen tijd voor een oude vrouw?’ Ondanks de formulering klonk het kortaf en trots.
‘Graag’, zei ik. Ik ben nieuwsgierig van aard, al vier ik dat liever bot op een scherm omdat ik dan mijn eigen interesseboog vast kan houden.
Terwijl Marie gestaag de keuken bereikte keek ik eens rustig om me heen. Wat ik zag was niet alleen oude troep zoals ik had verwacht. Ik zag een sierlijk Louis Seize kabinet van iepenhout en een Comtoise hangklok. Ik herkende het natuurlijk meteen. Mijn moeder handelde in België niet voor niets in antiek.
Bij het geluid van de gillende fluitketel kwam een heel onzuiver plan in mijn hoofd op.
Met het dienblad schuifelde ik terug naar de kamer. In de spiegel in de hal tegenover de deur trof ik een lachje op het gezicht van mijn bezoeker dat ik wel had verwacht. Zo’n jongen met een dubbele bodem in zijn bestaan. Zijn huid was veel te bleek voor een jonge vent die van alles zou moeten ondernemen. Die kleur herinnerde ik me van Pien toen ze werd opgenomen. Mijn enig kind, om onnavolgbare oorzaken een leven lang oceaandiep in zichzelf gekeerd. Ik bereikte mijn woonkamer.
‘Zo Kevin. Suiker?’ Bespottelijke naam voor een volledig Hollands kind.
‘Nee dank u’.
Ik reikte mijn gebloemde kopje naar zijn smalle hand en probeerde het trillen te onderdrukken. Vanmiddag had ik nog heerlijk gedroomd over mijn jonge zelf, maar nu was ik weer onverbiddelijk stram en geplooid. Ik had Kevin binnen gelaten omdat ik toch eens wilde weten of ik gelijk had. Dat zijn behulpzaamheid niet helemaal klopte met zijn onverschillige loopje en zijn afstandelijke blik. Ieder mens moet kansen krijgen, en ik moest in fysiek opzicht iets regelen voor mijn eigen levensonderhoud, maar gaandeweg kreeg ik spijt dat ik me had laten leiden door zijn eenzame voorkomen en hem eruit had gepikt om hulp te vragen. Hoe kwetsbaar zou ik blijken te zijn als ik mijn bedenkingen hardop zou delen en ze vielen in dat deel van hem dat ik niet peilen kon ? Zijn spierkracht tegen mijn levenswijsheid. Ik had al een kunstknie.
De familieklok tikte luid een paar minuten weg. Het was raar om hem in de stoel van Jacob te zien zitten. Hij wipte beurtelings met zijn voeten, het leek op een hond die uitgelaten wilde worden. Ik besloot tot de aanval.
‘Ik zag je kijken naar mijn antiek? Zoveel waarde in zo’n klein huisje had je niet verwacht denk ik?’. Ik hoorde de harde toon in mijn stem. Het geluid waarover Jacob zijn hoofd schudde en me tot de orde riep als ik het tegen Pien deed door ‘Laat dat kind nou Marie’ tegen me te zeggen voor we gingen slapen. Jacob kon nooit boos op me zijn en daar waren mijn gedragingen door misgroeid geraakt. Gaandeweg in een onaardige versie van mezelf terecht gekomen, vervreemd van mijn grote liefde en ons verstilde kind. Zou ik opnieuw kiezen voor een breuk met mijn familie door voor de liefde te gaan, dat ene kind maken en daarvoor te zorgen? Was het juist geweest, te blijven, nadat Jacob failliet was gegaan? Te zwijgen tegen de familie tot op heden? Wat heeft me toch zo week gehouden? Dat Jacob onvoorwaardelijk van mij bleef houden, of had ik gewoon een slap karakter? Hij heeft zich nooit afgevraagd of voor haar hun tegenspoed een breuklijn betekende. De zorg om Pien, het opvangen van een aanhankelijk kleinkind waarvan de vader naar een ander continent verdween. Dat hele breiwerk, eerst recht en later averecht, ik kon nooit besluiten om het uit te halen, in een hoek te gooien en toen was Jacob ineens dood.
‘Of u enig idee van de waarde heeft’.
Kevin sprak harder dan gebruikelijk. Waarschijnlijk herhaalde hij zijn vraag, niet in het minst uit het lood door mijn rechtstreekse vraag. Typisch een houding van iemand die niet al te fijnzinnig versleuteld zit. Dat zijn hun apparaten tegenwoordig, de jonge mensen zelf niet meer.
Uitkijkend over de stad en mijn rozen op het balkon voor mijn raam, die helaas op deze hoogte wel vaak luis hadden, dacht ik aan Kevin. Wonderlijk hoe iemand die geen bijzondere plaats in je leven in neemt toch een goede invloed uit kan oefenen. Of liever gezegd, zijn moeder. Een kordate madame, zelfs wat dominant. Met die eigenschappen verloste ze mij van de zware meubels door een veiling te organiseren. Waarna ze, nog steeds doortastend, haar zoon stuurde om me met de opbrengst te installeren in een ruime flat met zorg. Hoe hij, nadat hij teleurgesteld leek over het getal 79, de eerste verjaardag die ik in mijn nieuwe omgeving vierde, toch hoop bleef houden op een aandeel om niet steeds opnieuw werk te hoeven zoeken. Me erop wees dat ik mijn zaken goed moest regelen en of hij daarin iets kon betekenen. Of ik mezelf niet wat vergeetachtig begon te vinden. Weinig subtiel en makkelijk te omzeilen. Ik gaf hem wat hij nodig had om hoop op een aandeel van mijn spaarrekening te houden, niet meer en niet minder. Zo bleef hij mijn vaste lijn naar buiten.
Het zou nog jaren duren voordat ik hem in de rechtszaal zag.
EINDEenBEGIN
i.WAL Verhaalkunst 2014